Kinderboekenambassadeur

   
 

Vertel elke dag een spannend avontuur…

Slottoespraak bij het afscheid als eerste Kinderboekenambassadeur op 25 maart 2015

 

De afgelopen twee jaar heb ik als eerste Nederlandse Kinderboekenambassadeur vooral mijn best gedaan om leerkrachten in het basisonderwijs, Pabostudenten en ouders te overtuigen van de grote waarde van verhalen en boeken. Ik hield lezingen, schreef kritische artikelen, werd geïnterviewd en ik verkondigde telkens weer dezelfde boodschap: ‘Zorg voor leesplezier en geef kinderen de kans om te ontdekken wat de kracht is van verhalen’. In het boek Het Sleutelkruid weet kinderboekenschrijver Paul Biegel (die dit jaar negentig zou zijn geworden) dit prachtig te verwoorden. De oude koning Mansolein heeft niet lang meer te leven. Alleen het sleutelkruid kan hem nog redden, maar daarvoor moet de wonderdokter een lange reis ondernemen. De haas die de koning verzorgt, vraagt zich wanhopig af of er een middel is voor de tussentijd waarin de dokter op zoek is naar het medicijn. Dan antwoordt de arts: ‘Het hart van de koning moet éénmaal per dag flink kloppen, dan haalt hij het misschien. Vertel hem elke dag een spannend avontuur, voor hij naar bed gaat.’ Vervolgens stuurt de wonderdokter de dieren die hij tegenkomt tijdens zijn zoektocht naar de koperen burcht van de koning. En elk dier vertelt een spannend, ontroerend of grappig verhaal. In de twee jaar van mijn ambassadeurschap heb ik weer eens goed gezien wat verhalen kunnen betekenen als leerkrachten en ouders de poorten openen van Mansoleins koperen burcht; van de boerderij van Boer Boris; van Hotel De Korenwolf of Hotel de grote L; het klaslokaal van Superjuffie en de kelder van Hidde uit Spinder.  Aan de hand van ‘De BTW van Vriens’ heb ik overal de boodschap van het leesplezier gepredikt. Zorg allereerst dat boeken altijd Bereikbaar zijn. Maak boeken Toegankelijk door erover te vertellen, voor te lezen en kinderen er zélf mee aan de slag te laten gaan. En Waardeer boeken door als school uit te dragen: wij geven hier de hoogste prioriteit aan leesplezier. Ik zag de afgelopen twee jaar talloze mooie voorbeelden. Zo mocht ik schoolbibliotheken openen in het kader van het BOS-project – Bibliotheek Op School- waarbij gemeentes, bibliotheken en scholen nauw samenwerken. Ik kwam op plekken waar kinderen iedere dag hun boek kunnen ruilen, zodat ze niet een week lang met een ‘stom’ boek in hun laatje hoeven te zitten. En op scholen waar kinderen iedere dag minstens twintig minuten zelf mogen lezen en waar natuurlijk wordt voorgelezen. Ik ontmoette juffen, meesters én kinderen die elkaar regelmatig vertellen over boeken en ik kwam steeds vaker leescoördinatoren tegen die met veel enthousiasme de leeskar trekken op hun school. Ik zag ook creatieve oplossingen, zoals de juf die tegen mij zei: ‘Als ik voorlees vallen ze in slaap, maar nu doe ik twee keer per week de gordijnen dicht, een schemerlampje aan en zet een luisterboek op.’ En ik sprak met Pabo-docenten die, tegen de verdrukking in, de leesbevordering blijven promoten, ondanks het feit dat het ‘curriculum’ van de opleiding weinig ruimte laat voor kinder- en jeugdliteratuur. Maar ik heb helaas ook tenenkrommende voorbeelden gezien. Stoffige schoolbibliotheken of zelfs helemaal geen leesboeken in de school en leerkrachten die zich verontschuldigen omdat ze niet aan leesplezier toekomen want ‘het programma is al zo vol en we moeten al zoveel’ Of een school die min of meer verplicht mee moest doen met het BOS-project en na veel gedoe bereid was om ‘enkele oude kasten beschikbaar te stellen’. En niet te vergeten Pabo-docenten die toen ik op mijn website een lijst van zestig boeken publiceerde waarvan ik vind dat Pabostudenten die minstens gelezen zouden moeten hebben, tegen mij zeiden: ‘We mogen al blij zijn als onze studenten tijdens hun hele opleiding tien kinderboeken lezen.’ Terwijl lezen en leesplezier de belangrijkste pijlers zijn van ons onderwijs. Het is verbeelding, empathie, andere werelden ontdekken én natuurlijk ook leeservaring opdoen, zodat je bij het lezen van een tekst  met de inhoud bezig kunt zijn en niet hoeft te denken: hoe kom ik ooit door al die zwarte tekentjes heen. Maar lezen krijgt  in deze tijd nog een ándere betekenis doordat social media steeds meer aandacht opeisen. Er zijn veel prikkels en het is dan ook niet verwonderlijk dat, met name in het voortgezet onderwijs, leerkrachten constateren dat leerlingen steeds meer moeite hebben om zich te concentreren op langere teksten. En vanuit het basisonderwijs komen regelmatig geluiden dat kinderen thuis nauwelijks meer aan lezen toekomen omdat tv, I-pad en games veel tijd vragen. We communiceren ook vaker in korte teksten via whatsapp, facebook, twitter enz. Natuurlijk heeft dat voordelen, maar via dezelfde media worden ook allerlei halfbakken meningen rondgetoeterd en vooroordelen verspreidt. De bijna vergeten kinderenboekenauteur An Rutgers van der Loef, (van o.m. De Kinderkaravaan, een van mijn favoriete boeken in mijn jeugd) schreef in 1974: ‘Van meet af aan steken jonge kinderen hun voelhoorns wijd en zijd uit. Maar lieve hemel, hoevelen tasten in het luchtledige of in een ruimte waar welwillende botheid hoogtij viert. Terwijl in wezen, ze toch op zoek zijn naar iets essentieels.’  Het bevorderen van leesplezier heeft dus mijns inziens ook een steeds groter maatschappelijk belang. Allereerst kunnen we, door elkaars verhaal te kennen, de ander beter begrijpen en naar elkaar toegroeien, zonder dat we het altijd met elkaar eens hoeven te zijn. Maar goed lezen is ook belangrijk voor het functioneren van onze democratie, want die heeft mensen nodig die zich betrokken voelen, zich willen verdiepen in allerlei zaken, die lézen wat er staat en er vooral kritisch naar kunnen kijken. Mensen die niet afhaken met als argument: ‘Ze doen maar wat daar in Den Haag of op dat provinciehuis.’ Vorige week zei minister Bussemaker n.a.v. de conferentie van Europese onderwijsministers in Parijs: ‘Op school leren kinderen elkaars achtergronden kennen en ontwikkelen zich tot zelfstandig en kritisch denkende burgers. Door kinderen al vroeg te leren wat het betekent om een goede burger te zijn, proberen we hen minder vatbaar te maken voor extremistische denkbeelden.’ En mijns inziens is daarbij ‘lezen’ een  essentieel hulpmiddel. En de school is zo langzamerhand nog de enige plek die leerlingen daarvoor de rust kan geven; de rust om zich te verdiepen in een tekst en te ervaren dat de wereld niet zwart-wit is; dat vooroordelen berusten op onwetendheid; dat er altijd een context is; dat er een diepgaand verschil is tussen weldenkendheid en onderbuik gevoelens. Ik was onlangs op de middelbare school in Helmond waar ik zelf ooit zat. Daar wordt in alle elf brugklassen één lesuur per week besteed aan het zelfstandig, in alle rust lezen. In de hogere klassen is dat één maal per week een half lesuur. De school heeft de principiële keuze gemaakt om te werken aan een ‘positieve leesattitude.’ Een van de docenten vertelde mij dat sommige brugklassers in het begin protesteerden (‘Moeten we nu alweer lezen, mevrouw’), maar dat ze na een paar weken niet anders meer wilden. Dezelfde ervaring hadden ze op een middelbare school in Rotterdam, toen er daar besloten werd om in de eerste drie leerjaren élke dag te beginnen met een half uur lezen. Ook basisscholen zullen de moed moeten hebben om prioriteit te geven aan het lezen. Dat valt niet mee in deze tijd van opbrengstgericht leren en de hete adem in hun nek van de inspectie die scholen afrekent op toetsresultaten. Ontwikkelen van leesplezier is een kwestie van lánge adem. Dat kun je niet vandaag even doen en morgen toetsen. In de twee jaar van mijn ambassadeurschap heb ik mogen constateren dat het gelukkig steeds beter gaat met het lezen en vooral het leesplezier in ons land. Maar we zijn er nog lang niet.  Het blijft van groot belang dat nog  veel meer scholen in basis- en voortgezet onderwijs hun leerlingen regelmatig de tijd geven om in alle rust te lezen, waarbij een goede en dagelijks toegankelijke bibliotheek noodzakelijk is. Op Pabo’s mag aandacht voor leesplezier en kinder- en jeugdliteratuur niet beperkt blijven tot een enkele ‘minor’ (die vaak op vrijwillige basis wordt gevolgd) of  een ‘module’, maar dient mijns inziens gedurende de hele opleiding een rol te spelen, waarbij minimaal zestig boeken worden lezen. De minister van onderwijs en de inspectie zouden van ‘leesplezier’ een blijvend speerpunt moeten maken en daarbij scholen de ruimte én de middelen geven om dit te realiseren.   Tenslotte moet mij nog één ding van het hart. Het zou goed zijn als de media, met name de dag- en weekbladen en radio en tv, meer ruimte zouden maken voor kinder- en jeugdliteratuur, zodat recensenten niét alleen aandacht hoeven te besteden aan boeken die opvallen door hun literaire kwaliteiten, maar ook boeken kunnen bespreken die kinderen nodig hebben om echte lezers te worden. Zoals ik, alweer lang geleden, dankzij Arendsoog, Puk en Muk en De Kameleon mee mocht gaan met De Kinderkaravaan van An Rutgers van der Loef en De wind in de wilgen hoorde ruizen dankzij Kenneth Grahame. Door ál deze boeken ging mijn kinderhart sneller kloppen, net als het oude hart van Paul Biegels koning Mansolein